Reünisten-Matrozenkapel

De geschiedenis van de "Matrozenkapel"

Inleiding

Na de Tweede Wereldoorlog wordt door de Koninklijke Marine besloten om op drie plaatsen een matrozenkapel op te richten, te weten:
- het Marine-opleidingskamp te Hilversum;
- het wachtschip te Willemsoord en
- het Marine-vliegkamp te Valkenburg

De mogelijkheid hiertoe wordt geboden via Circulaire Zeemacht 2295 die voorziet in het verschaffen van muziekinstrumenten aan met name genoemde schepen en inrichtingen.

Opzet van de matrozenkapellen is dat een aantal opdrachten van de Marinierskapel zullen kunnen worden overgenomen, vooral wat betreft plaatselijke en regionale evenementen. Dit omdat de Marinierskapelonmogelijk alle aanvragen kan honoreren.

De kapellen zullen worden samengesteld uit bij de Koninklijke Marine dienende amateurmuzikanten en onder leiding staan van een beroepsmuzikant van de Marinierskapel.

Het hiernavolgende beperkt zich tot de matrozenkapel van het Marine-opleidingskamp (MOK) te Hilversum.


26 mei 1948, oprichtingsfoto in theater Gooiland
Muziekkapel o.l.v. segeantmajoor-muzikant der mariniers P. Doejaaren
Tamboerkorps o.l.v. kok 1 L.G.A. Haring

De eerste jaren

Begin 1948 wordt SGTMAJMUZMARNS P. Doejaaren - een muzikant uit de vooroorlogse Stafmuziekkorps - op het MOK geplaatst met de opdracht een matrozenkapel (in fanfarebezetting) te formeren. Deze eerste kapelmeester kleedt zich bij optredens in marine-uniform omdat hij vindt "dat het marinierspak niet staat voor een matrozenkapel". Dit steeds weer tot grote hilariteit van de muzikanten omdat zij vinden dat hem "dat" pak niet staat.

De kapel wordt samengesteld uit een mengelmoes van miliciens en zesjaarverbanders van de eerste militaire vorming (duur daarvan resp. 2 of 3 maanden uit een jaarlijkse opkomst van plusminus 5000 manschappen), zomede uit de diverse vakopleidingen en de zgn. "vaste" bemanning van het MOK, met alle daarbij mogelijke dienstvakken (uitgezonderd het dienstvak "muzikant").

Nog datzelfde voorjaar wordt aan het (toenmalige) Ministerie van Marine verzocht de in de kapel musicerende miliciens een zodanige status te geven (dienstvak muzikant?) dat zij de gehele duur van hun diensttijd daarbij kunnen doorbrengen.
Dit wordt afgewezen.

Zij die het geluk hebben een dienstvak te krijgen waarvoor een passende plaatsing te vinden is bij de "vaste" bemanning van het MOK, kunnen hun gehele diensttijd uitdienen als lid van de kapel. Dit geldt zowel voor miliciens als zesjaarsverbanders; de overigen dienen na hun eerste miliraire vorming en/of vakopleiding de kapel weer te verlaten.

Vanaf het begin maken ook de op het MOK geplaatste tamboers en pijpers van het Korps Mariniers zich verdienstelijk als (plv) tamboer-majoor of gewoon als lid van tamboerkorps of muziekkapel.

Kwartiermeester P.J. Bromlewe wordt tamboer-majoor en blijft dit, met uitzondering van een aantal vaar-intervallen, tot en met 1959.

Het aanwezige instrumentarium is aanvankelijk summier en bestaat o.a. uit door het verslagen Duitse leger achtergelaten instrumenten die over de diverse Nederlandse militaire kapellen zijn verdeeld en uit van de Marinierskapel gekregen instrumenten. De kapelmeester componeert speciaal voor de kapel de MOK-mars en schrijft daarbij ook een tekst die door de kapelleden dient te worden gezongen.

De repetities zijn: 's avonds van 17.30 tot 19.30 uur (tweemaal per week) in eigen (vrije) tijd en 's morgens elke dag, tijdens het baksgewijs, van 08.00 tot 08.45 uur. Verder voor hen die geen lang weekend hebben op zaterdagmorgen van 08.00 tot 11.00 uur.
De muziekkapel repeteert eerste in het schoolgebouw en later boven de tandarts, en het tamboerkorps eerst in de groene loods en later boven de kombuis.

Elke donderdagmorgen gaat de kapel alle opleidingsbakken voor in een parade op het exercitieterrein: het zgn. "defilé commandant". Verder is de kapel op dinsdag- en vrijdagmorgen aanwezig bij de vlaggenparade bij de hoofdpoort.

De kapel officieel en effectief

14 april 1948 is een bijzondere dag in de geschiedenis van het MOK. Het betonnen schip de "Noord-Brabant" wordt, tijdens een officieuze plechtigheid, door de Commandant van het MOK, KLTZ Dobbenga, in dienst gesteld. De alsdan uit 40 man bestaande kapel is hierbij - in zondags tenue - prominent aanwezig.

Op 30 april 1948 treedt de kapel voor het eerst naar "buiten" en wel tijdens een militaire mars door Hilversum, gevolgd door een difilé langs het Hilversumse raadhuis.

Op 26 mei 1948 wordt de kapel gepresenteerd in theater Gooiland en wordt de "officiële" oprichtingsfoto gemaakt.

Om de aantrekkingskracht van de kapel te verhogen, maar ook om compensatie te geven voor de onregelmatige diensten die uit het lidmaatschap van de kapel voortvloeien wordt aan de leden "vrij van wachtdiensten" gegeven. Extra repetities en (buiten)optredens in diensttijd vergen soms nogal wat improvisatietalent van de baksmeesters van de eerste militaire vorming en van de diensthoofden van de vaste bemanningsleden, waarbij dient te worden aangetekend dat verzoeken tot "vrij voor de Kapel" over het algemeen worden gehonoreerd. Dat een en ander echter niet helemaal zonder frictie gaat wordt duidelijk wanneer de kapel al vrij snel in de volksmond "de-vrij-van-wacht-kapel" gaat heten.

9 juli 1948 is een belangrijke dag voor het MOK. De eerste bakken van de "eerste militaire vorming" hebben hun opleiding afgesloten. Dit wordt gevierd met een defilé door deze (en alle overige opleidingsbakken) voorafgegaan door de kapel. Dit voor de uitgenodigde ouders, familie en de kampleiding: de zgn. "ouderdag" die zo'n twaalfmaal per jaar en in de verdere toekomst om de andere week zal plaatsvinden.

Een respectabel niveau

In september 1948 is het eerste optreden van de kapel in het buitenland. Op de 24ste vaart zij met Hr.Ms. Vulkaan (moederschip mijnenveegflottieljes) van Vlissingen via Terneuzen naar Gent.

Dat kapelmeester Doejaaren in korte tijd met zijn kapel al een respectabel niveau heeft bereikt illustreert het volgende:
"Onze Vloot" schrijft: "Grote bewondering legden de Gentenaren aan de dag voor het kranige matrozen-fanfarekorps. Dit speelde niet alleen aan boord van de Vulkaan, maar maakte een mars door de stad, luisterde plechtigheden en sportieve ontmoetingen op en gaf een drukbezocht avondconcert. Een muzikale apotheose vormde de taptoe op de avond voor het vertrek. De talrijke Belgische bezoekers waren door deze traditionele gebeurtenis, met haar sfeer van fakkellicht, instrumentale soli en oud-vaderlandse liederen, niet weinig onder de indruk, en terecht want deze taptoe vormde een hoogtepunt in het vlagvertoon.".

Hierna doet Hr.Ms. Vulkaan (van Gent via Terneuzen de Schelde op) Antwerpen aan.

Een ander blad schrijft daarover: "De Koninklijke Marine marcheerde door de Antwerpse straten, met de Hilversumse matrozenkapel aan het hoofd, gevolgd door een gewapende wacht van 40 man en 150 ongewapende officieren en manschappen. De politie had de straten afgezet, men verdrong zich langs de huizen. Op twee plaatsen dezelfde, door haar soberheid zo treffende plechtigheid: bij het monument der gesneuvelden en bij dat voor de gevallen zeelieden voor het loodswezen. De Smaldeelcommandant overste Kuller legt een krans, de hoornblazer blaast de Last Post en de reveille en de kapel speelt de beide volksliederen. De dag wordt afgesloten met een taptoe door de matrozenkapel op het wandelterras. De Antwerpenaren keken toe en werden er een beetje stil van. Een onvergetelijk toppunt van een onvergetelijk vlootbezoek.".

In juli 1949 is het tweede optrden van de kapel in het buitenland. De kapel vaart op 18 juli weer mee met Hr.Ms. Vulkaan, die wordt vergezeld door de O-27 en de Tijgerhaai (onder naamsein O-28), voor een vierdaagse bezoek aan Gothenburg (Zweden).

"Alle Hens" meldt: "De kapel benut de tijd op zee om te oefenen, er waren erbij die met groene gezichten en zweetdruppels op hun voorhoofd zaten te blazen, maar desondanks met een heilig vuur.".

Na deze reis, neemt kapelmeester Doejaaren afscheid van de kapel en wordt opgevolgd door SGTMUZMARNS A. Bikkers die op 14 juli op het MOK is geplaatst.

Ook onder kapelmeester Bikkers, en ondanks de kleine bezetting (of misschien wel juist dankzij!) krijgt de kapel steeds weer de handen op elkaar, getuige het volgende (ingekorte) bericht over het optreden tijdens het Oranjefeest in 1950, in een Kampense krant: "Ondanks de koude hadden de jongens zich niet laten afschrikken en verdienen een woord van lof voor de wijze waarop zij hebben gewerkt. Het concert opende met de prachtige MOK-mars, met zang van de matrozen, iets nieuws voor onze stad. Opvallend waren de opvatting en zuiverheid waarmee de daarop volgende stukken werden gebracht. Tijdens concert en taptoe fungeerden zeeverkenners als fakkeldragers en het publiek was doodstil in deze sprookjesachtige sfeer, daar op de Nieuwe Markt, herinnerend aan voorbije dagen van Kampens Glorie. "Gebed Russische taptoe" eerst uitgevoerd door fluit en trom en overgenomen door het muziekkorps was subliem, en het toverde een geest van een waar militair schouwspel dat indruk maakte. Een ongekende mooie taptoe.".


1950, zomer, marine-opleidingskamp, muziekkapel met kapelmeester
segeantmajoor-muzikant der mariniers A. Biggers

De jaren 50

In 1951 wordt de muziekkapel versterkt met vijf Molukse korporaal-muzikanten uit de muziekkapel van de marine te Tandjong-Priok, en wel: Piet Tapiheru (bugel), Eddy Paais (saxofoon), Bing Kukupessy (tuba), Joop Pattiasina (slagwerk) en Utju Tomasowa (ventieltrombone). De muziekkapel krijgt - min of meer - een "harmonie"-bezetting. Het is een zeer druk jaar voor de kapel, met veel "buiten"-optredens.

In 1955 wordt KPLMUZ Tapiheru sergeant-muzikant en onderkapelmeester.

Het tamboerkorps beleeft in deze tijd haar grootste bloei: achttien tamboers en zeventien hoornblazers.

Op 16 januari 1956 wordt kapelmeester Bikkers afgelost door SGTMUZMARNS G.J. van Marsbergen die de kapel maar zeer kort leidt en op 24 april van datzelfde jaar alweer wordt afgelost door SGTMUZMARNS G.J. Kreuninger.

Het is ook in 1956 dat SGTMUZ Tapiheru de kapel verlaat om kapelmeester te worden van de marinekapel op Biak, Nederlands Nieuw-Guinea, terwijl de overige Molukse muzikanten de muziekkapel weer hebben verlaten vanwege hun dienst(tropenjaren.

Tijdens deze jaren balanceert de muziekkapel regelmatig op de rand van een minimum bezetting. Het verloop is erg groot en de werving niet altijd even actief. Het plaatsingsbeleid blijft echter zodaning dat een verzoek om een bepaalde instrumentalist te mogen behouden slechts in een incidenteel geval wordt gehonoreerd. Daarentegen wordt er regelmatig een beroep gedaan op diverse muzikanten om in kleinere formaties op te treden: de vlootpredikant voor begeleiding van "zijn" gemeente in de provincie, in psalm en gezang (twee trompetten en twee trombones); de vlootaalmoezenier (?) voor een stuk van Bruckner met orgel en groot koor in Amsterdam (drie trombones)...

Op 24 april 1957 wordt SGTMAJMUZMARNS F.H. Schorer op het MOK geplaatst en lost kapelmeester Kreuninger af.

Op 18 oktober 1957 vertrekt Hr.Ms. Zeven Provinciën, voor een niet-officieel bezoek, naar Hamburg (t/m 21 oktober). De kapel vaart mee en neemt o.a. deel aan een kranslegging op 19 oktober bij het gedenkteken aan de Rathausmarkt.

Op 14 april 1959 wordt ADJOOMUZMARNS J.J. Schenkels op het MOK geplaatst ter aflossing van kapelmeester Schorer.


1960, Taptoe Delft (gezamenlijke kapel Hilversum / Willemsoord / Valkenburg)
Kapel o.l.v. adj. onderoff.-muzikant der mariniers J.J. Schenkels
Tamboerkorps o.l.v. korporaal-vliegtuigmakerkonstabel Geneste
(foto uit: "Alle Hens")  

De jaren 60: van bloei tot onderbezetting

In 1960 besluit de marineleiding om de drie matrozenkapellen in te delen bij de "Stichting Militaire Taptoes" en voor die optredens samen te voegen. In het voorjaar beginnen de kapellen tweemaal per week op het MOK te oefenen om een show en een aantal gezamenlijke marsen in te studeren. Het tamboerkorps staat dan onder leiding van de tamboer-majoor KPLVGMRKNST Geneste, bijgestaan door KPLTAMMARNS Kulk en KPLPPRMARNS Boer. Voor eenheid van tenue dienen de, in de dan ruim zeventig man tellende kapel, musicerende onderofficieren en militaire werkmannen ook een matrozenuniform aan te trekken.

De kapelmeesters van de drie kapellen hebben om toerbeurt de leiding tijdens een optreden. Als afsluiting van een show is het formeren van een anker ingestudeerd. Een reeks taptoes in Amsterdam, Enschede en andere plaatsen eindigt in Delft.
"Alle Hens" schrijft daarover in oktober: "Het nieuwe element van de braniekragen, de oer-vaderlandse liedjes van de zee, alsook de knap gelegde ankerfiguur, vormden naast het spectaculaire optreden van de tamboer-majoor, de hoogtepunten van deze taptoe.".

In dezelfde "Alle Hens" staat, dat de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten zijn waardering uit en met genoegen constateert dat de "gecombineerde matrozenkapel" zich heeft weten op te werken tot het peil der beroepskapellen. De Commandant Zeemacht besluit dat aan de leden van de matrozenkapellen drie dagen prestatieverlof kan worden verleend.

Op initiatief van de esthetisch adviseur van het Ministerie van Defensie wordt voor de kapel(len) nog een speciaal matrozen-uniform ontworpen waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande kleding aangevuld met wit leergoed en scheepssabel voor de gewapende wacht. Dit is echter nooit aan de kapel(len) verstrekt.

Eind 1960 wordt de "gezamenlijke matrozenkapel" ontbonden omdat de marine - in verband met het plaatsingsbeleid - geen mogelijkheid ziet de kapel in deze vorm te handhaven, en wordt er weer volledig in drie afzonderlijke eenheden geopereerd.

Omdat er van enkele zijden (o.a. de stad Amsterdam) nog belangstelling bestaat voor optredens door de matrozenkapel wordt er na uitvoerig beraad nog een plan opgevat om, buiten de leiding van de kapel, ook enkele sleutelposities daarin te bezetten met beroepsmuzikanten en deze dan verder aan te vullen met miliciens-amateurmuzikanten, maar dit blijft bij een plan.

Op 7 januari 1963 wordt SGTMAJMUZMARNS L. Hoogers op het MOK geplaatst ter opvolging van kapelmeester Schenkels.

De muziekkapel marcheert weer in "fanfare"-bezetting.

Onder kapelmeester Hoogers wordt er in 1963 en 1964 een tweetal 45-toeren-grammofoonplaatjes gemaakt, onder de titels: "Muzikaal defilé 1963" (plus matrozenkoor) en "Muzikaal defilé 1964".

In 1965 wordt met de drie matrozenkapellen wederom een "gezamenlijke matrozenkapel" gevormd en deelgenomen aan de Taptoe Delft.

Rond deze jaren worden de maandag- en zaterdagmorgen repetities afgeschaft en is er op dinsdagmorgen geen vlaggenparade meer.

In 1966 wordt, ter gelegenheid van het huwelijk van H.K.H. prinses Beatrix in Amsterdam, met de matrozenkapel Willemsoord een "gezamenlijke kapel" gevormd, om, met andere militaire kapellen, luister bij te dragen langs de route die de huwelijksstoet zal volgen. De kapel wordt opgesteld in de Raadhuisstraat.

Op 31 maart 1969 wordt SGTMAJMUZMARNS J.J. van Dijk op het MOK geplaatst en volgt kapelmeester Hoogers op.

De muziekkapel maakt erg moeilijke tijden door: het verloop is zo groot dat het soms voorkomt dat tijdens de vlaggenparade met maar twaalf muzikanten wordt gespeeld. Kapelmeester van Dijk vindt dit muzikaal niet meer verantwoord, en besluit dat de muziekkapel niet meer bij de vlaggenparade aanwezig zal zijn.


1964, zomer, marine-opleidingskamp
kapel opgesteld voor inspectie door Z.K.H. Prins Bernhard
kapel o.l.v. sergeantmajoor-muzikant der mariniers L. Hoogers

De slotjaren 70

Begin 70-er jaren is er van een muziekkapel geen sprake meer.

Op 7 september 1970 wordt kapelmeester van Dijk opgevolgd door SGTMAJMUZMARNS J. Dekker, die de laatste kapelmeester zal zijn. Hij ziet kans de muziekkapel weer op poten te zetten zodat we in 1973 een bezetting van plusminus vijfentwintig man aantreffen. Het tamboerkorps bestaat dan nog uit zo'n twaalf tamboers (zonder hoornblazers).

De avondrepetities zijn afgeschaft en vervangen door repetities tijdens de lunchpauze. De muzikanten gaan "voorschaften" waarna er een half uur a drie kwartier wordt gerepeteerd.

1973 is het jaar waarin we voor het eerst in de muziekkapel en tamboerkorps vrouwen aantreffen (MARVA's uit de eerste militaire vorming/schrijversopleiding).

In de tweede helft van de jaren zeventig is de bezetting van de muziekkapel weer dramatisch gedaald tot plusminus vijftien muzikanten. Samen met het tamboerkorps, dat zich nog steeds redelijk handhaaft en uit zo'n twaalf tamboers bestaat, lijkt het een drumfanfare.

Met de muziekkapel gaat het nu echter snel bergafwaarts. In het voorjaar van 1976 treffen we een bezetting aan van ongeveer tien muzikanten, waaronder kapelmeester Dekker zelf, die daarin een trompetpartij speelt. Het tamboerkorps bestaat dan nog steeds uit zo'n twaalf tamboers.

Wanneer kapelmeester Dekker's plaatsing op 31 juni 1976 wordt beëindigd betekent dit tevens het definitieve einde van de dan al jaren zieltogende matrozenkapel van het Marine-opleidingskamp te Hilversum: een kapel waarin, in de bijna dertig jaren van haar bestaan, naar schatting meer dan duizend amateurmuzikanten hebben gemusiceerd en een "gouden" tijd hebben gehad.

Alfred J. Brouwer, december 2000